Elie Wiesel – Mijn liefde voor de Talmoed (2)

Elie Wiesel – Mijn liefde voor de Talmoed

Elie Wiesel is en blijft natuurlijk een rasverteller; zelfs als hij verslag doet van zijn zoektocht door de Talmoed. Ik vind dat niet erg, want wat is er leuker dan op een speelse manier nieuwe inzichten op te doen of oude dingen in een nieuw licht te zien verschijnen? Emmanuel Levinas heeft zich ook verdiept in de Talmoed en heeft er twee bundels met studies over gepubliceerd. Ik hou van Levinas, maar Wiesel maakt het toch een stuk toegankelijker voor mij. En ook daar hou ik van.

Stellingen

Op deze plek kan ik nooit doen wat Wiesel doet in zijn boek. Maar ik kan wel proberen weer te geven hoe hij mij aan het denken heeft gezet. Eerder schreef ik al een blog over de eerste 132 bladzijden van het boek. In deze blog doe ik verslag van de pagina’s 245 – 371 en ik heb er net als in de eerdere blog voor gekozen om dat te doen aan de hand van stellingen (en misschien hier en daar een vraag). En ja; je hebt het goed gezien: het middelste gedeelte van het boek heb ik voorlopig overgeslagen; niet omdat ik het niet interessant vond, maar het zijn drukke tijden.

Rabbi Jehoeda de prins of het geheugen van het woord

  1. Rabbi Jehoeda verordende dat het Sjema in het Hebreeuws gereciteerd moest worden. Hoezo, begrijpt God dan geen Grieks of Aramees? Toch wel, maar de joden gebruiken niet allemaal dezelfde taal. Het Sjema verenigt hen (pag. 260). Zou dat voor christenen ook niet prachtig zijn: als we weer een gemeenschappelijke taal zouden vinden voor wat we geloven (overigens: het Sjema luidt vertaald in de NBV in Marcus 12: “29 Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer.”)?
  2. Maar hij kon geen raad geven hoe men gelukkig kon worden. Want zelf was hij niet gelukkig (pag. 261). Je kunt dus alleen raad geven als je er zelf doorheen bent gegaan?
  3. Zeker, Rabbi Jehoeda is dood, maar het mag niet gezegd worden. Men moet spreken over zijn leven, zijn werk, zijn verwachtingen, zijn strijd, zijn menselijkheid en over niets anders. Want er bestaat een pijn die woorden te boven gaat (pag. 262). Ken je dat?

Rabbi Jehosjoe’a ben Levi overwinnaar van de dood

  1. Twisten zijn gevaarlijk, placht hij te zeggen. Ze kunnen ertoe leiden dat een hele generatie een drama beleeft dat te vergelijken is met de zondvloed. Maar hoe zou je dan wel op een goede manier met meningsverschillen om kunnen gaan (pag. 267)?
  2. Een rechtvaardige streeft ernaar zich te verwezenlijken in het teken van de rechtvaardigheid, die voor allen hetzelfde is. Slaagt hij erin? Niet altijd. Niet per se. Een rechtvaardige is menselijk; hij wordt gekenmerkt door zijn verhoudingen naar anderen toe (pag. 268). Zegt het dan niets over de rechtvaardige zelf dat hij rechtvaardig is?
  3. Zaha, als Israël het verdient, zal het voortijdig verlost worden. Als Israël het niet verdient, zal de verlossing komen op de vastgestelde tijd’ (pag. 269). Dat klinkt een beetje Remonstrants
  4. Rav Jozef stierf, maar werd weer levend gemaakt. ‘Wat heb je daarboven gezien?’ vroeg zijn vader hem. ‘Een wereld op z’n kop. De mensen die hier machtig en beroemd zijn, zijn het daarboven niet; integendeel, ze zijn zwak en terneergeslagen.’ ‘En wij? Hoe zien wij er uit in die hemelse wereld?’ ‘Maak je geen zorgen’, antwoordde Rav Jozef. ‘Ook daarboven houdt men van ons.’ (pag. 271). Waar ken ik dat van?
  5. Zoals Elia ging ook Rabbi Jehosjoe’a, naar men zegt, levend het paradijs binnen als beloning voor de toegewijde zorg waarmee hij ongeneeslijke en besmettelijke zieken verpleegde. Omdat hij de dood tartte, kon de dood niets tegen hem doen (pag. 273).
  6. Wat is er nu zo belangrijk aan of er wel of geen regenboog is geweest? … Het antwoord op deze vraag is in de Talmoed te vinden: de verschijning van een regenboog is een teken van de goddelijke bescherming van de gemeenschap. Maar deze is niet noodzakelijk zolang de aanwezigheid van een rechtvaardige zijn generatie beschermt (pag. 275).
  7. Mijn laatste indruk is dat het hoofdprobleem van deze figuur de dood was (pag. 277).

Rabbi Jochanan en Resj Lakisj de wijze en de avonturier

  1. Om te leven had zowel de een als de ander er behoefte aan zich te verzetten. Reb Jochanan zei vaak: ‘Zonder Resj Lakisj ben ik als iemand die zou willen klappen met één hand (pag. 279/80).
  2. De schoonheid bewonderen maakt deel uit van de studie, maar vervangt die niet (pag. 280).
  3. Het verbaast ons niet dat Ta sjema (luister) een typische uitdrukking van de Talmoed is… Om te kijken heeft men niemand nodig, maar om t ehoren moet er wel degelijk een gesprekspartner zijn. het mysticisme kan omschreven worden als de speurtocht van de eenling, maar de Talmoed gaat in tegen alles wat eenzaam is (pag. 281).
  4. Wie Talmoed zegt, roept meteen een bijeenkomst van meesters en leerlingen op in de verschillende academies van Palestina en Babylonië… Een meester zette een probleem uiteen, zijn leerling zocht er een oplossing voor, die door de leerling van de leerling werd aangevochten, en pas door de volgende generatie werd opgelost (pag. 281). Waar is dat geduld toch gebleven?
  5. Op zekere dag werd Reb Jochanan opgelicht door sommigen van zijn cliënten. Het voorval had hem geërgerd en het lukte hem niet les te geven (pag. 287). Hoe herkenbaar!
  6. Lange tijd had Rome meesters en leerlingen ter dood gebracht juist omdat ze de Tora respecteerden, maar de geest van de Tora was levend gebleven… Het martelaarschap deed een grotere vroomheid en een grotere inzet ontkiemen onder de jonge generatie (pag. 288/89).
  7. Later, toen hij alleen studeerde, gebruikte Resj Lakisj dezelfde methode: voortdurend stelde hij zijn eigen zekerheden ter discussie (pag. 291). Dat kan niet iedereen.
  8. Job staat voor de mens die zich vragen stelt en niet voor wie er prat op gaat het antwoord te hebben gevonden (pag. 294).
  9. Volgens Resj Lakisj en Rabbi Sjemoe’eel bar Nachmani was Job niets anders dan een zinnebeeldige en symbolische figuur: lo haja welo nihije, hij had nooit bestaan en zou nooit bestaan. Deze uitleg lijkt me nog ontmoedigender dan die van Reb Jochanan, want zo kende Job niet alleen het lijden, maar ook een totale ontkenning. Zijn lijden is voor anderen fictie geworden (pag. 294/95).
  10. Op zijn sterfbed vroeg Reb Jochanan aan zijn leerlingen hem te begraven, gewikkeld in een grijze en niet in een witte of zwarte lijkwade, opdat hij in het hiernamaals niet in verlegenheid zou worden gebracht: zou hij naar de rechtvaardigen worden gestuurd of bij de verdoemden worden geworpen? Het was moeilijk te achterhalen (pag. 299). Hoe relevant is die onzekerheid eigenlijk voor ons?

Rabbi Ze’ira of het heimwee naar de terugkeer

  1. Beloof een kind nooit dingen die je het niet kunt geven. Je loopt het risico het te leren liegen (pag. 306).
  2. Wat zou er met de overal verspreide joodse gemeenschappen gebeuren als alle geestelijke leiders hen plotseling zouden verlaten (pag. 313)?
  3. De joodse geschiedenis is een concentrische cirkel. Men draait rond in dezelfde richting, met de hoop het centrum te bereiken, dat zelf steeds stabiel blijft. Omdat dit centrum de Eeuwige nabij is, is het zelf ook eeuwig. Met andere woorden: een jood moet, om zich volledig te kunnen ontplooien, in symbiose met zijn volk leven. Zijn individuele handelwijze moet die van de gemeenschap volgen.
  4. Als een huis besmet is, moet de priester het onderzoeken voordat hij het rein kan verklaren… Maar als het donker is in een huis, hoeft de inspecteur de ramen niet te openen. Met andere woorden: men moet het huis het voordeel van de twijfel schenken. Rabbi Ze’ira geeft dit commentaar: ‘Deze wet is ook op mensen van toepassing. Van iedereen wordt verondersteld dat hij onschuldig is. Laten we niet te ver zoeken om iemands gebreken te ontdekken’ (pag. 317).
  5. Rabbi Ze’ira begon met een parabel: ‘De koning zond zijn arbeiders om te gaan werken in zijn wijngaard op één na, die hij uitnodigde hem op zijn wandelingen te begeleiden. ’s Avonds ontvingen alleen hetzelfde salaris. De arbeiders waren ontevreden en beklaagden zich… En de koning antwoordde: ‘Wat jullie in één dag hebben gedaan, heeft hij in twee uur gedaan’ (pag. 317).
  6. Dan komt het ogenblik waarop het lichaam het denken bepaalt. De hersenen gaan gebukt onder de jaren (pag. 317). Ik ben zo benieuwd hoe dat zal zijn.

Rav en Sjemoe’eel gelijk en ongeëvenaard

  1. Wanneer Rav een mening uit, zijn we benieuwd die van Sjemoe’eel te horen: de ene opinie vult de andere aan, terwijl ze er tegelijkertijd door wordt verrijkt (pag. 319).
  2. Collectief lijden en kwaad dat de gemeenschap treft, roepen collectieve reacties op, maar privé-verdriet moet worden verzwegen (pag. 336).

Abbaja en Rava hun vruchtbare wedijver

  1. Maar wanneer de christenen eenmaal aan de macht zijn, gebruiken ze deze om hun broeders die jood zijn gebleven, te vervolgen… Behandeld als paria’s en eeuwige asociale bedelaars, mogen ze geen christen-slaven bezitten, geen nieuwe synagogen bouwen en niet werken aan hun eigen toekomst. Met de jaren groeit de haat tegen het jodendom en de joden en tenslotte wordt hij ziekelijk en alles overheersend (pag. 343). Hoe komt het toch dat onze voorouders dat 19 eeuwen lang vol hebben gehouden?
  2. Want soldaten blijven soldaten. Ze leggen de gastvrijheid uit op hun eigen manier: ze verkrachten de vrouw of dochter van hun gastheer. En de Talmoed-meesters zitten met de problemen (pag. 344). Waarom worden de Talmoed-meesters met die problemen opgezadeld? Het zijn toch de soldaten die verkrachten?
  3. Ofschoon Abbaja een bedroefd man en een slachtoffer van het lot en van zijn broze gezondheid was, probeerde hij overal om zich heen vreugde te scheppen (pag. 346). Daarmee spreekt hij stelling 2 over Rabbi Jehoeda tegen.
  4. Soms gaf Rava vergissingen toe: ‘Ik heb me gisteren vergist.’ Bijgevolg gebeurde het wel eens dat hij ’s morgens één ding zei en ’s middags het tegenovergestelde (pag. 351). Best verwarrend voor de hoorders, maar wat heerlijk om van mening te mogen veranderen (omdat een andere mening bijvoorbeeld beter is).
  5. Abbaja was groot vanwege zijn vraagstellingen, Rava vanwege zijn beslissingen (pag. 352). De één is nu eenmaal anders dan de ander en dat is maar goed ook.
  6. Abbaja en Rava: twee gezichten van de joodse mens. Maar deze mens willen ze liever beschermen dan verscheuren (pag. 353). Deze twee mensen hebben we steeds opnieuw in de kerk ook nodig.

Een laatste blik

  1. Daarom hoeven we Mozes of David niet minder te bewonderen. We houden van hen ondanks hun gebreken (pag. 356).
  2. Het is alsof koning Jannai bezeten was van het verlangen kwaad te berokkenen aan diegenen wier kennis de zijne overtrof… Zij die geluk hadden, vluchtten. Rabbi Jehosjoe’a ben Perachja bijvoorbeeld, de meester van Sjimon ben Sjatach, vluchtte naar Alexandrië. Hij was niet alleen. Hij werd vergezeld door een leerling: een jonge man uit Galilea, die later wereldberoemd werd; ik bedoel Jehosjoe’a (Jezus) van Nazaret (pag. 358).
  3. Nu gebeurde het dat Choni Hamaagal op zekere dag op het platteland aan het wandelen was en een man een boom zag planten: ‘Hoe lang zul je nog moeten wachten om er de vruchten van te smaken?’ ‘Zeventig jaar’, antwoordde de man. ‘Ben je er zeker van dat je nog zeventig jaar te leven hebt?’ ‘Geenszins. Maar ik plant hem niet voor mij, ik plant hem voor mijn kinderen… Toen Choni zeventig jaar later wakker werd, zag hij een man de vruchten van de boom plukken: ‘Heb jij die boom geplant?’ vroeg hij hem. ‘Nee, mijn grootvader’, antwoordde de man. En de wijze begreep de betekenis van het wachten (pag. 362). Ik hou van deze verhalen!
  4. Ondanks de aanvallen die de vijanden van buiten en van binnen – namelijk de kerk en het rationalisme – op de Talmoed ondernamen, blijft hij leven, bloeien, inspireren en ontroeren, een onuitputtelijke bron van zowel geluk als hoop (pag. 370/71).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.