Elie Wiesel – Het proces-Sonderberg

Elie Wiesel, Het proces Sonderberg

De afgelopen dagen las ik Imre Kertesz, Sandor Marai en Elie Wiesel. Dan weet je ineens weer wat de schrijvers van een bestseller (bijvoorbeeld Tatiana de Rosnay of Franca Treur) onderscheidt van Nobelprijswinnaars: dat wat verhaaltjes van literatuur onderscheidt.

Vandaag las ik Het proces-Sonderberg van Elie Wiesel. Heden, verleden, daarvoor verleden tijd en toekomst spelen hun eigen spel en toch raak je de weg niet bijster. Alles lijkt met alles samen te hangen, maar niets is natuurlijk minder waar. We bekijken al die verhalen door de bril van Yedidyah die een verknipter leven blijkt te hebben dan op het eerste gezicht lijkt. “Hij kon… zijn ‘ouders’, zijn ‘broer’, zijn ‘oom’, de herinneringen aan zijn ‘grootvader’ niet opgeven… Maar hoe tussen aanhalingstekens te leven?” Wat die aanhalingstekens betekenen? Zo’n verhaal valt niet in een notendop te vertellen. Daar moet je het boek voor gelezen hebben.

Ouders tussen aanhalingstekens of niet; ze gedragen zich als alle ouders zouden kunnen doen: “Mijn [‘]moeder[‘] sloeg haar armen om me heen: ‘Ik ben trots op je, mijn zoon,’ zei ze. ‘Natuurlijk had ik liever gehad dat je advocaat geworden was…’“. Maar gelukkig lezen we ook van zijn moeder (zonder ‘): “Ja, ik heb [in je eerste jaar] van je gehouden, teder en liefdevol genoeg voor de rest van je leven“.

Het gaat dus over de zich telkens herhalende relatie tussen vader/moeder en zoon, hoewel die in het geval van Yedidyah ernstig onderbroken is. Het gaat ook over een huwelijk waar de romantiek van het begin door het leven beschadigd voortleeft als gebroken liefde, maar toch: “Toen ik weer thuiskwam, trof ik Alika in tranen aan. ‘Dokter Feldman heeft gebeld… over het medisch onderzoek van de vorige week’“.

En – hoe kan het anders bij Elie Wiesel, die Auschwitz overleefde – natuurlijk gaat het over de hel van Polen; door de ogen van de dader; door de ogen van het slachtoffer; maar deze keer ook door de ogen van een nakomeling en ‘overlevende’. Het gaat ook over de grote thema’s, waarvan het thema schuldig, niet schuldig of allebei tegelijk krachtig wordt uitgewerkt. En het gaat over integriteit: “Alles wat privé was, zei ik tegen hem, viel buiten mijn vermogen om in te grijpen“. En tenslotte zonder er woorden aan vuil te maken: “Mijn vader was wat men tegenwoordig een ‘overlevende’ noemt“.

Ook de zondebok komt voorbij. Ik las de theorie van René Girard daarover de afgelopen dagen (in zijn boek De zondebok) en inderdaad: de dader schaamt zich nergens voor en vertelt zijn verhaal alsof de realiteit hem niet allang heeft achterhaald. Tussen de kleinzoon en zijn grootvader – de vervolger in de terminologie van Girard – ontspint zich de volgende dialoog in de bergen (de kleinzoon begint): “‘En het idee dat jullie slachtoffers niemand kwaad hadden gedaan, dat ze onschuldig waren geweest, dat hinderde je niet?’ vroeg Werner. ‘Ze waren joods, dus schuldig.’ ‘Waaraan schuldig?’ ‘Dat ze als Joden geboren waren.’ ‘Dus?’ ‘Dus moesten we ze straffen, elimineren, zonder enig medelijden.’ ‘En is de gedachte dat ze menselijke wezens waren zoals jij, zoals ik, niet bij je opgekomen?’ ‘Niet zoals jij en ik. Het waren Joden, geen mensen. Je had ze trouwens moeten zien,’ ging Hans verder, ‘doodsbang en laf als we ze uit hun huizen verdreven, of in de kampen, in Dachau en later in Auschwitz, er zat geen leven meer in ze, uitgemergeld, wandelende lijken… In onze handen zijn ze als beesten over de grond gaan kruipen om een stuk beschimmeld brood of een peuk op te rapen. Niet meer het geringste spoor van waardigheid, geen trots, zelfs geen woede meer…‘. Onvoorstelbaar dat een ‘overlevende’ zijn eigen volk als zondebokken uit kan tekenen in de taal van een vervolger. En dan de onvoorstelbare ontdekking: “… en ik [- Yedidyah -] keek [Werner] aan met iets van melancholie, omdat ik in zekere zin begreep dat ik meer geluk had gehad dan hij. Ik kon zonder schaamte aan mijn familieverleden denken, terwijl hij moest blijven vechten om zich van zijn verleden los te maken teneinde in het bestaan een beetje vrede, zoniet geluk te vinden.

Het was dus weer Elie Wiesel ten voeten uit; onvoorstelbaar rijk, breed en diep. Zoals Wiesel doet niemand dat. Kertesz (ook een ‘overlevende’ uit Buchenwald) kan het ook, maar op zijn geheel eigen wijze. Ik weet niet of je het oeuvre van Elie Wiesel kent? Van De nacht, De dageraad en De dag tot De Golem is het meer dan de moeite waard om hem te lezen. Ik weet niet of dit zijn laatste boek was (2008), maar ik hoop dat Wiesel nog vele productieve jaren te leven krijgt van de “God die huilt en de hemelen doet huilen, wanneer een Rechtvaardige sterft… Dan is het Gods kinderen gegeven de tranen van de sterren op te vangen om het hart te laven van de wees die ondanks alles en voor altijd openstaat voor een onmogelijke blijdschap…“.

Trackbacks & pingbacks

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.