Joost Zwagerman – Duel

Joost Zwagerman, Duel

Deze keer een dunnetje. Ik moest me eerlijk gezegd een beetje door de openende vloek heenworstelen. Moet dat nou zo? ‘Ik wist geen ander woord te bedenken dat beter uit kon drukken van wat ik wilde verwoorden’, schijnt Zwagerman in een interview over dat woord gezegd te hebben. Nou, veelbelovend vond ik het – zeker na dat interview – dus zeker niet. Als je taalarmoede zo toe heeft geslagen dat alleen een vloek nog uitdrukken kan wat je wilt zeggen…

Dat bleek mee te vallen. De plot van het verhaal is sterk te noemen: een kunstenaar die een kunstwerk van € 30.000.000 weet te ontvreemden uit een museum om daarmee nieuwe kunst te kunnen creëren (nou ja, kunst…. ’t is maar wat je kunst noemt) en een directeur die niet de gebaande paden van een politiemelding bewandelt, maar er zelf achteraan gaat. Dat belooft leuk te worden; zeker ook omdat je vanaf de eerste pagina weet dat het betrokken schilderij het niet zal overleven. De in het verhaal vervlochten jeugdherinnering (de mislukte duik van een hoge plank) en de schaamte daarover leggen een diepere laag in het verhaal. En de dubbele ontknoping (eerst met de kunstenaar; daarna met het schilderij) ontlokten me een glimlach die ik niet kon onderdrukken. Een ouderwets boekenweekgeschenk dus.

Maar niet alleen het verhaal is goed opgezet. Na de onluisterende eerste vloek ontspint zich een taalspel waar ik erg van genoten heb. Vooral de karakterisering van het Sloveens vond ik prachtig:

“Edo had zijn mobieltje gepakt. Met de ene hand aan het stuur en in de andere de gsm aan zijn oor startte de jongen een sessie van verwilderd proesten en niesen, afgewisseld door korte stiltes. Doordat de Sloveense woorden de auto in caramboleerden, waren die korte stiltes niet écht stil, merkte Verhooff. Sommige vormen van stilte konden hinderlijk dreunen…

… dat maakte Verhooff tenminste op uit de opgewonden, trompetterende toon van het Sloveens dat nu de kamer vulde. Sommige woorden en zinsdelen leken de hotelkamer in te schieten, om vervolgens op de wanden van de hotelkamer af te ketsen, waarna ze met een droog plofje op de grond vielen. Al snel lag de kamer bezaaid met allerlei uitgespuugde brokken taal…

… De jongen deponeerde een nieuwe laag Sloveense taal op het tapijt…

Janko spuugde woeste kreten op de vloer.
‘Dat betekent “achteruit”,’ vertaalde Edo droogjes.
Na die vertaling rolde uit Janko’s mond nog een woestenij van woorden. Verhooff voelde dat die taal inmiddels tot aan zijn knieën kwam. Taal kon drijfzand zijn, wel degelijk. Ineens draaide de jongen de taalkraan dicht en sloeg demonstratief zijn armen over elkaar.
Het bleef een tijdje stil in de hotelkamer.
‘Ja, dat was allemaal niet zo fijn wat Janko zei,’ zei Edo lijzig. ‘Kijk, wij in Nederland houden het meestal op “ik trap je ballen omhoog”… , maar de Slovenen preciseren in de regel hun bedreigingen…

De komische uitleg van het Sloveens door Edo maakt het plaatje compleet. Dat noem ik nog eens genieten: een pakkend verhaal met diepere laagjes en vrolijke metaforen die door het hele boek heen terugkeren.

En dan tenslotte het impliciete commentaar op kunst (’tegenwoordig is het geen kunst meer… om kunst te maken) in een overigens leeg museum. En de ondraaglijke grijsheid van het bestaan die opnieuw in een wervelende taal wordt verteld:

“… Verhooff daalde tijdens kantooruren af in de grijze catacomben van de dagelijkse routine, waar ‘het vergaderen’ ervoor zorgde dat alles nóg een tint grijzer werd. Vergaderen met de gemeente Amsterdam…, met projectontwikkelaars, aannemers…, lobbyisten, fiscalisten…

Het verhaal over de op- en ondergang van de directeur van een belangrijk museum wordt prachtig en beeldend verteld. Daar hou ik wel van…

Trackbacks & pingbacks

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.